“Ik ga hem aanspreken.”
-“Doe dat maar, het moest er eens van komen.”
Waldemar kwam vlug uit zijn stoel omhoog. Hij rechtte zijn rug en kuchte in zijn hand. Hij keek naar Eilert die hem een bemoedigend knikje gaf. Weifelend en een tikkeltje zenuwachtig liep hij naar de andere kant van de kamer. Hij stopte bij een stoel en keek naar twee brede schouders en een achterhoofd met wilde donkere haren. Zijn hand ging omhoog en weer omlaag. Hij keek nog een keer achterom. Eilert knikte en vormde geruisloos met zijn lippen de woorden: “doe maar.”
Waldemar vermande zich en tikte op de brede schouders. Hij wachtte, maar er kwam geen reactie. Hij tikte nogmaals, maar de man in de stoel bleef muisstil zitten. Toen besloot hij het anders te proberen. “Johan, kan ik even met je praten?” Het bleef stil.
-“Johan, ik zou het fijn vinden als je naar me luistert, ik weet dat je me horen kunt, dus ik ga nu verder.” Johan reageerde nog altijd niet, maar Waldemar wist dat hij de aandacht had, want Johan hield een half gerold shagie stil in zijn hand.
– “Luister, ik en mijn partner Eilert, houden je al geruime tijd in de gaten. Je zou kunnen zeggen dat jij al sedert lange tijd onze belangstelling hebt. Het zit namelijk zo: wij hebben een oogje op je! Ja je begrijpt het goed, wij zien jou wel zitten en wij delen een aantal erotisch getinte fantasieën waarin jij een prominente rol speelt. Johan je brengt ons het hoofd op hol!” Johan bleef als verlamd zitten, hij keek strak voor zich uit.
-“Wellicht overval ik je en we snappen dat je hier een beetje stil van wordt. Misschien is je eerste reactie een beetje bozig, wanneer dat het geval is dan snappen we dat ook. Je moet echter begrijpen dat deze vraag niet langer ongesteld kon blijven. Het gaat hier namelijk geenszins om een gewoon fantasietje of een eenvoudige stille wens, nee Johan dat mag je niet denken.”
Waldemar begon sneller te praten en vlugger te ademen, op zijn voorhoofd blonken
zweetdruppels: “Er is hier meer aan de hand Johan: er zijn niet te ontkennen dierlijke begeerten in het spel, snap je dat? Er is van niets minder sprake dan van alles verzengende lust. Wanneer wij jou door de straat zien lopen, wanneer jij op het bankje voor ons huis gaat zitten, wanneer jij op een zonnige dag je colbertje uitdoet en je stropdas laat vieren, wanneer je sierlijk door je wilde haren strijkt en wanneer je met je grote mannelijke behaarde handen een shagie rolt en dat langzaam naar je ruig bebaarde mond brengt, wanneer wij je hoekige gezicht kort zien oplichten bij het ontvlammen van je Zippo, wanneer je je hoofd achterover gooit en je ogen sluit en je met je harde lippen je krachtige borstkas vol zuigt, zuigt met rook, om vervolgens met een harde zucht de rook over de wereld uit te blazen, jouw rook waarmee je alles betovert, dan knapt er iets in ons Johan, snap je dat? Dan ontvlamt er in onze harten een wilde begeerte, onze hoofden vullen zich dan met een stroperig, dikke, zoete, geile lust en
in onze broeken spannen onze fallussen zich tot een bijna ondragelijke hardheid, begrijp je dat Johan? Wij willen jou en wij willen jou nu. Hoor je wat ik zeg? Nu. Ik wil je vragen: ga met me mee Johan? Wil je alsjeblieft met me meegaan?”
Waldemars stem was schor en schril. Bij zijn laatste woorden stak hij zijn armen naar voren en zakte langzaam op zijn knieën. Over zijn wang rolde een traan. Kortademig en angstig keek hij naar de brede schouders van Johan, naar zijn warrige bruine haren. Hij begon te snikken, maar Johan verroerde zich nog altijd niet. Waldemar huilde steeds harder en keek naar Eilert achter hem, die met grote ogen alles gadesloeg. Zijn mond stond open. Waldemar keerde zich weer naar Johan en sprak met een zacht piepstemmetje door zijn tranen: “Johan, alsjeblieft zeg nou eens wat. Je hoeft niet bang te zijn. We zijn goede mensen, Eilert en ik, we zijn lief en we zijn teder. We hebben nog nooit iemand pijn gedaan, nog nooit. Ik snap dat je het eng vindt: alle nieuwe dingen zijn immers een beetje eng. Maar we zullen je de tijd geven die je nodig hebt, we zullen nooit meer van je vragen dan je geven kunt en we zullen er voor je zijn als je getroost moet worden: altijd. Natuurlijk zullen er momenten zijn dat je twijfelt, momenten dat je je afvraagt waar je het voor doet en of je wel sterk genoeg bent. Vooral in het begin zal het wennen zijn, maar met geduld, liefde, tederheid en begrip zullen wij jou er doorheen trekken, dat weet ik zeker Johan. En dan, met het vorderen van de tijd, begin je te beseffen dat de beloning, de vette overvloedige beloning, alles goed maakt, omdat wij alles
kunnen, Johan, wij kunnen alles. Wij kunnen bergen verzetten, wij zullen naar plaatsen gaan waar nog weinigen geweest zijn. Wij zullen je meenemen naar het einde van de regenboog en weer terug, naar de bodem van de diepste zeeën, naar de toppen van de hoogste bergen; van de droogste gele steppen tot best verscholen diepgroene oases van rust in de drassigste regenwouden; van de scherpste steile rotswanden tot de diepste donkerste en grauwste druipsteengrotten van je begeerte. Begrijp je dat Johan? Wij zullen je kanten van jezelf laten zien die je niet vermoedde te hebben. Wij zullen dromen doen uitkomen waarvan je niet dromen durfde. Wij maken een beter mens van je Johan. En we zullen goed zijn, dat zweer ik, wij zullen zo verschrikkelijk goed voor je zijn. Alles wat je hoeft te doen is nu met mij meegaan. Ik smeek je Johan, ga met me mee. Laat me niet alleen vertrekken. Johan zeg nou wat, antwoord me, godverdomme Johan!!”
Johan gaf nog steeds geen antwoord. Een hartverscheurende wanhoopsschreeuw schalde schel uit Waldemars schorre keelgat. Woest smeet hij zijn vuisten in de richting van de gespierde rug. Hij viel voorover en gooide zijn armen om Johans nek. In zijn oksels voelde hij de brede schouders. Met zijn handen kneep hij zo hard hij kon in de hoekige borstspieren. Hij begroef zijn gezicht in de pezige nek en voelde de wilde haren langs zijn wang wrijven. Zijn armen spanden zich met al zijn kracht om de nek. Hij huilde nu hard, lange schreeuwen. Zijn ogen waren rood en betraand, zijn gezicht glom van het zweet en uit zijn neus droop een gele glimmende snottebel. “Meegaan!” schreeuwde hij in het oor van Johan,
“Meegaan, klootzak!”
Samen vielen ze om en kwamen hard op de houten vloer terecht. Waldemar keek plotseling recht in het gezicht van Johan. Het gezicht had nooit echt geleken. De schouders en de haren waren perfect realistisch, maar het gezicht verbrak de illusie direct. Met een ondeugende glimlach keek hij om naar Eilert. Die wreef opgewonden over zijn kruis:”Jezus, dat was goed Waldemar, ik geloofde je helemaal. Stel je eens voor, dat je dat zou doen.” Waldemar veegde zijn neus af aan zijn mouw en zei hijgend: “Ja stel je eens voor.” Eilert had een wilde blik in zijn ogen en liet zich op de grond zakken. Op handen en voeten kroop hij in de richting van Waldemar en de pop. Toen hoorden ze een bekende auto de straat in rijden. Vlug stonden ze op en renden naar het raam. Terwijl ze elkaar stevig beet hielden zagen ze hoe een gespierde man uitstapte. Hij gooide de portier dicht en liep naar het bankje.
Daar opende hij de knopen van zijn colbertje en trok het sierlijk uit. Zijn handen gingen door zijn wilde haren. Hij trok zijn stropdag los en pakte uit zijn broekzak een pakje shag. Waldemar en Eilert volgde elke beweging met open mond.
“Ik vind Johan wel een goede naam, die houden we erin.” Fluisterde Eilert.
-“Ja die houden we erin” zuchtte Waldemar.
Zo stonden ze doodstil naar buiten te kijken, twee geile flikkers voor een raam.
Illustratie: Stella Zwaan