“Mag ik eens een balletje opgooien?” vroeg Driek speels.
-“Maak van je hart geen moordkuil!” antwoordde Klazien, terwijl ze haar punnikklos liet zakken.
Ook Hilda keek van haar haakwerkje op en wachtte op wat Driek zeggen ging.
-“Hoelang kennen wij elkaar nu al?”
-“Och Driek, dat is al zo’n tijd! We zijn nu al bijna vijftien jaar en reeds in mijn vroegste herinneringen ben jij present. Dankzij onze warm bevriende ouders hebben wij vanaf de luier al heel wat uren samen mogen spenderen. En dat geldt eveneens voor mijn zusje Hilda hier. Weliswaar drie jaar jonger dan wij, maar sinds die tijd immer in ons gezelschap.”
Driek knikte: “Natuurlijk wist ik dat en ik had je antwoord voorzien. Maar het brengt mij linea recta naar mijn tweede vraag: hebben wij een goede band?”
Klazien antwoordde luider: “Och Driek, twijfel daar niet aan! Onze band is zo goed als maar zijn kan! Hoe kan het ook anders met al die mooie herinneringen samen? Weet je nog toen wij met onze lieve ouders voor het eerst bij de bollen gingen kijken? Al die kleuren, al die pracht! En herinner je je nog dat jij die prachtige fiets van je vader kreeg? Zo blij als jij was, was ik voor jou! Maar ook mindere momenten hebben we gedeeld. De Hongerwinter en de dood van mijn oma die dit tot gevolg had. Een blijvende traan in mijn hart. Jij was er om mij te troosten Driek. Je betekent alles voor me.”
-“Ik vind het fijn dat je dat zegt en dat meen ik werkelijk” zei Driek. “Ik stel het bijzonder op prijs dat ik mij een vriend in je weet. Maar ook deze vraag was deel van een vooropgezet trappetje. Daarom stel ik nu snel de derde vraag: denk je dat onze vriendschap zo hecht is, dat wij alles tegen elkaar kunnen zeggen? En dat wij zonder terughoudendheid elkaar de vragen kunnen stellen die op onze jonge tongen branden?”
-“Driek, als je daar aan twijfelt dan schat je de betekenis van onze vriendschap niet op waarde. Brand los jongen, ik ben een en al oor.”
-“Dat is fijn om te horen. Laat ik dus nu snel de vraag stellen die mij al een tijdje bezig houdt. Het zit namelijk zo. Sinds ongeveer een jaar is er iets vreemds aan de hand. Ik ben aan het veranderen. Waar mijn jongenshoofd zich voorheen bezighield met hutten bouwen, stuiters winnen en het spelen van krijgertje met verlos, zijn er sinds kort andersoortige gedachten bijgekomen. Vaak lig ik des avonds in bed en dan denk ik aan dingen die ik tot voor kort als waanzinnig bestempeld zou hebben. Ik slaag er tegenwoordig zelfs in een alleraardigst gevoel bij mijzelf op te wekken. Toch doet het me leger aan dan het zou kunnen zijn. En dan denk ik vaak aan jou Klazien. Daarom dacht ik: ik zal dit proefballonnetje eens oplaten. Ik ben benieuwd hoe jij er tegenover staat. Wellicht, als het je goeddunkt, kunnen we samen eens op onderzoek uit.”
Klazien keek ernstig naar Driek en ze schudde haar hoofd. “Maar Driek, dat zou ik toch nooit met jou doen!” riep ze uit. “Daar komt bij dat ik al met Berend neuk. En volgens mijn moeder is meer dan één uit den boze. Ik wil je niet kwetsen, maar zo staan de zaken.”
-“Ik snap het” zei Driek een beetje mokkend. “En je hebt ook gelijk, maar ik moest het proberen. Niet geschoten is immers altijd mis!”
-“En daar heb jij weer gelijk in” zei Klazien lachend. “Kom, geef me een omhelzing mallerd!”
Ook Driek moest lachen en ze gaven elkaar een warme vriendschappelijke omhelzing. Hilda keek met open mond en grote ogen naar de twee. Toen de omhelzing voorbij was, keek ze Driek gretig aan. Het was jammer dat zij nog te jong was om de nieuwe gedachtes van Driek uit te proberen. Dat wil zeggen: in die tijd.
© Roelof Viervant